Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7264

Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302643/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 november 2001 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd van: -ƒ 5.000,-- (€ 4.537,80) per week dat niet aan deze lastgeving is voldaan wat het houden van dieren betreft en/of het inwerking hebben van een bedrijf zonder de benodigde milieuvergunning of geaccepteerde melding. Dit met een maximum van ƒ 25.000,-- (€ 22.689,01). -ƒ 5.000,-- (€ 4.537,80) per vervoersbeweging van een woonwagens/caravans van en naar de [locatie], voor zover dit in strijd is met de normen aan het gestelde in de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet. Dit eveneens met een maximum van ƒ 25.000,-- (€ 22.689,01). Aan het besluit is een begunstigingstermijn verbonden van drie maanden na verzending van het besluit.


Uitspraak

200302643/1. Datum uitspraak: 5 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 november 2001 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd van: -ƒ 5.000,-- (€ 4.537,80) per week dat niet aan deze lastgeving is voldaan wat het houden van dieren betreft en/of het inwerking hebben van een bedrijf zonder de benodigde milieuvergunning of geaccepteerde melding. Dit met een maximum van ƒ 25.000,-- (€ 22.689,01). -ƒ 5.000,-- (€ 4.537,80) per vervoersbeweging van een woonwagens/caravans van en naar de [locatie], voor zover dit in strijd is met de normen aan het gestelde in de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet. Dit eveneens met een maximum van ƒ 25.000,-- (€ 22.689,01). Aan het besluit is een begunstigingstermijn verbonden van drie maanden na verzending van het besluit. Bij besluit van 26 juni 2002, verzonden op 26 juni 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 13 november 2001 herroepen wat het houden van dieren betreft. De last onder dwangsom is als volgt komen te luiden: a. een last dat [appellante] binnen acht maanden na bekendmaking van het besluit voldaan moeten hebben aan de meldingsplicht als bedoeld in artikel 8.41 Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 6, eerste en vierde lid van het Besluit bouw- en houtbedrijven, onder verbeurte van een dwangsom € 2.268,90 voor elke vervoersbeweging die niet aan deze lastgeving voldoet, tot een maximum van € 11.344,51; b. een last om, op grond van artikel 2.4.7 APV het vervoer van afgebouwde of grotendeels afgebouwde woonwagens of caravans van en naar de [locatie] te [plaats] te beëindigen en beëindigd te houden buiten de dagperiode van 7.00 uur tot 19.00 uur, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.268,90 voor elke vervoersbeweging die niet aan deze lastgeving voldoet, tot een maximum van € 11.344,51. Bij besluit van 13 september 2002 heeft verweerder het besluit van 26 juni 2002 wat betreft onderdeel a van het dictum in zoverre gewijzigd dat zij aan [appellante] een last opleggen binnen zes weken na bekendmaking van het besluit te hebben voldaan aan de meldingsplicht als bedoeld in artikel 8.41 Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 6, eerste en vierde lid van het Besluit bouw- en houtbedrijven, onder verbeurte van een dwangsom € 2.268,90 voor elke week dat Visser en Tel niet aan deze lastgeving voldoen tot een maximum van € 11.344,51. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 september 2002, bezwaar ingediend bij verweerder. Verweerder heeft deze brief met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar de Afdeling doorgezonden, waar deze brief op 24 april 2003 is ingekomen. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, en [vennoten], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C. Visser, gemachtigde, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onderdeel a van het dictum zoals vastgelegd in het besluit van 26 juni 2002 in die zin gewijzigd dat hij aan [appellante] de last oplegt binnen zes weken na bekendmaking van het besluit te hebben voldaan aan de meldingsplicht als bedoeld in artikel 8.41 Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 6, eerste en vierde lid van het Besluit bouw- en houtbedrijven, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.268,90 voor elke week dat [appellante] niet aan deze lastgeving voldoen, tot een maximum van € 11. 344,51. De tussenzin ”voor elke vervoersbeweging die niet aan deze lastgeving voldoet” is uit onderdeel a van de lastgeving geschrapt. 2.2. Het beroep van appellante komt kort samengevat hierop neer dat zij stelt dat het besluit geen besluit op bezwaar is, waartegen beroep openstaat bij de Afdeling, maar een nieuw besluit in primo, waartegen zij bezwaar kan maken bij verweerder en dat dit besluit, als het een besluit in primo betreft, niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. 2.2.1. De Afdeling stelt vast dat het gaat om een rectificatie van onderdeel a van het dictum van het besluit van 26 juni 2002; een dictum waarvan appellante naar het oordeel van de Afdeling had moeten begrijpen dat het op een vergissing berustte. Daarmee werd opnieuw, en nu met een conclusie die aansluit bij de daaraan voorafgaande overwegingen, beslist op het bezwaar van appellante, welk bezwaar in een hoorzitting is besproken. Voor de toepassing van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht moet dit besluit worden aangemerkt als een besluit dat op bezwaar is genomen. De door appellante opgeworpen beroepsgrond is derhalve ongegrond. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Brugman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003 205.